Meer weten over het beheer van Staatsbosbeheer in De Drie Polders?

 

Kaart 1. Natuurnetwerk Zuidelijk Westerkwartier met ingerichte en nog in te richten waterbergingsgebieden.

Kaart 1. Natuurnetwerk Zuidelijk Westerkwartier met ingerichte en nog in te richten waterbergingsgebieden

 

Kaart 2.: Globale inrichtingsschets (links) en uitwerking bestekstekening (rechts).

Kaart 2.: Globale inrichtingsschets (links) en uitwerking bestekstekening (rechts)

 

Beheer en gebruik De Drie Polders  De Drie Polders is ingericht als een natuurgebied met een waterbergingsfunctie. In het natuurgebied is een afwisseling van onderstaande terreintypes:  

  • Nat grasland op de lagere delen  
  • Vochtig grasland op de hogere delen. 
  • Moeraszones langs sloten  
  • Natte tot vochtige ruigtes en rietland 
  • Petgaten met open water en jonge verlanding 
  • Broekbos 

 

Natuurbeheer
Staatsbosbeheer beheert de rietlanden, petgaten met open water en broekbossen zelf. de eerste 5 – 10 jaar geldt hier een beheer van ‘niets doen’. Doordat broekbosjes natter worden zal hier meer en andere ondergroei tot ontwikkeling komen. De ondergroei bestaat uit onder andere wilgenstruweel, gele lis, oeverzegge. Bijvoorbeeld de braam gaat daardoor verdwijnen. Staatsbosbeheer maait de natte ruigtes en rietruigtes 1 x in de 5 – 8 jaar voor een deel (50%). Het maaisel wordt afgevoerd en daarmee ook een deel van de opgehoopte voedingsstoffen.  

 

Moerasstroken
Het grootste deel van deze moerasstroken blijft als rietruigte bestaan. Rond de jonge petgaten of plassen ontstaat waarschijnlijk langzamerhand begroeiing. De komende 10 jaar gaat Staatsbosbeheer dit niet beheren. Soms komen planten of dieren voor die niet in het gebied thuishoren en andere planten of dieren verdrijven. Dat zijn invasieve exoten, bijvoorbeeld waternavel. Als ze opduiken, dan kan SBB wel gaan beheren. Invasieve exoten worden bestreden tot zo mogelijk een nulstand. De moerasstroken staan onder beheerregie van Staatsbosbeheer maar hier is lokaal en periodiek medegebruik van de droogste delen mogelijk. 

 

Andere nattere delen
De andere (nattere) delen zullen de komende jaren niet beheerd worden. Hier verwacht SBB de komende jaren een begroeiing van waterplanten in de diepste delen en riet, moerasplanten, biezen en zeggen in de iets minder diepe delen die alleen in zeer droge zomers droog vallen. Lokaal zal ook struweel van vooral grauwe wilg kiemen. In de beginjaren probeert SBB te voorkomen dat de wilg gaat overheersen door passend peilbeheer toe te passen. Dat bestaat uit vernatten in mei wanneer de wilg zijn zaad verspreidt. 

 

Figuur 1: Eindsituatie bij verhoogd peil in het voorjaar / vroege zomer (2026) in de te ontwikkelen moerasstroken. Vanaf 2021 stijgt het gemiddelde peil jaarlijks ongeveer 15 cm tot dit niveau. Rechts van de pijl de zone die mogelijk mee gemaaid kan worden als ‘natte zeggevegetatie of nat grasland’

Figuur 1: Eindsituatie bij verhoogd peil in het voorjaar / vroege zomer (2026) in de te ontwikkelen moerasstroken. Vanaf 2021 stijgt het gemiddelde peil jaarlijks ongeveer 15 cm tot dit niveau. Rechts van de pijl de zone die mogelijk mee gemaaid kan worden als ‘natte zeggevegetatie of nat grasland’

 

Graslanden 
Voor zowel nat als vochtig grasland (ruim 100 ha) is het de bedoeling dat pachters het beheer gaan uitvoeren. Door de te verhogen waterstanden en de te ontwikkelen natuurwaarden zal vanaf 2026 vooral in de maanden juni t/m oktober beheerd kunnen worden. Tot 2026 is er iets meer ruimte voor beheer, vooral in het najaar.  

De graslanden zullen door de vernatting van karakter veranderen. De bodem wordt natter, draagkracht vermindert, de chemie reageert anders en de temperatuurontwikkeling verschuift. Daardoor komt de groei later op gang. Deze ontwikkeling betekent dat een aantal bodemprocessen tijdelijk uit balans kunnen zijn. Daar profiteren soorten van die onder alle omstandigheden goed groeien zoals pitrus en rietgras. Maar deze soorten mogen niet overheersen. Dat kan door te zorgen dat de bodemchemie op orde is, dus dat de bodem voldoende voedingsstoffen en mineralen bevat voor grassen en graslandkruiden en dat er voldoende buffering is tegen verzuring (calciumbezetting en zuurgraad).  

 

Maaibeheer 
In alle gevallen is maaien een belangrijke maatregel om opkomende pitrusbegroeiing kort te houden en polvorming ervan te voorkomen. Dit kan betekenen dat in de overgangsperiode (5 – 10 jaar) naast bekalking en dergelijke af en toe extra maaien gewenst is om de toekomstige vegetaties tot ontwikkeling te brengen. Het beheer is een samenspel om in de juiste richting te groeien. Regelmatig overleg en het delen van resultaten, kennis en ervaring ter plekke is daarbij van groot belang.